Hoefdieren:
paard – varken – koe
De
belangrijkste landbouwhuisdieren zijn hoefdieren. De hoefdieren
worden verdeeld in de onevenhoevigen en de evenhoevigen. De
evenhoevigen worden verdeeld in de varkensachtigen en de herkauwers.
Op deze pagina komen deze drie hoofdgroepen aan de orde:
- Het paard als
vertegenwoordiger van de onevenhoevigen.
- Het varken als
vertegenwoordiger van de varkensachtigen.
- De koe als
vertegenwoordiger van de herkauwers.
De koe is al als
vertegenwoordiger van de hoefdieren al op de vorige pagina behandeld.
Sommige stukken zijn hier overgenomen om de vergelijking makkelijker
te maken.
Hoefdieren zijn over het algemeen grote dieren. Het zijn
dieren die de ledematen en het spijsverteringskanaal hebben
gespecialiseerd.
Oorsprong
Het
wilde paard dat nog leeft is het Mongoolse Przewalski paard, dat in
1879 werd ontdekt en lange tijd alleen in dierentuinen heeft
overleefd. Sinds enkele jaren worden er weer dieren naar
Mongolië
gebracht en uitgezet. Een uitgestorven Europese verwant was het
tarpanpaard. De tarpan was een muisgrijs paard. Het woog ongeveer 300
kg en met een schouderhoogte van 110 tot 130 cm leek het op een pony.
De poten waren donker, manen en staart waren zwart en ook de brede
aalstreep was zwart. De tarpan is in 1887 in Polen uitgestorven. Wel
zijn er daar zogenaamde konik-paarden bewaard gebleven, die sterk
leken op de tarpan. Later is daar verder mee gefokt. Deze dieren
kunnen het hele jaar buiten overleven. In Nederland lopen deze dieren
o.a. in de Oostvaardersplassen en andere natuurgebieden.
Varkens
stammen af van het wilde zwijn. Deze dieren leven nog in de vrije
natuur, bijvoorbeeld op de Veluwe. Het zijn massief gebouwde dieren
met relatief korte poten. Ze zijn bruin ruig behaard en hebben in
vergelijking met het varken een langere snuit en kop. Everzwijnen
hebben een kam van haren op de rug staan. De dieren zijn in Nederland
circa 100 cm lang, 50 cm hoog en 75-150 kg zwaar. De hoektanden
steken ver uit, zowel de onderste, grotere hoektanden als de bovenste
hoektanden zijn naar boven gebogen.
Het oorspronkelijke wilde
rund, het oerrund, was een groot dier. De stieren hadden een
schouderhoogte van 1,75 – 2 meter en een gewicht van 700
– 1000
kg, de koeien waren ongeveer 25% kleiner. De stieren waren meestal
zwart en de koeien bruin. De dieren hadden een lichtgekleurde
aalstreep, een witte snuit en grote hoorns, die bij de stieren dikker
en meer gedrongen waren en bij de koeien lang en naar buiten gebogen.
Oerrunderen kwamen van oorsprong
voor in gebieden met afwisseling van bos en open plekken.
In 1627 is het laatste oerrund gestorven. Omstreeks 1920 zijn de
gebroeders Heck begonnen een oerrund terug te fokken. Uit
grottekeningen en schilderijen was bekend hoe de dieren er uit zagen
en dit exterieur hebben zij geprobeerd terug te krijgen. Ze deden dat
door verschillende primitieve rassen met elkaar te kruisen totdat het
exterieur van het oerrund was bereikt. Gebruikte rassen zijn o.a.
Spaans vechtrund, Camarquerund, Corsicaans rund, Hongaars stepperund
en Engelse parkrund. Ook is gebruik gemaakt van enkele meer veredelde
rassen, zoals het Fries-Hollands ras en enkele Alpenrassen. Dit
teruggefokte dier wordt het Heck-rund genoemd. Het uiterlijk lijkt
goed op het oerrund. Toch wordt de gelijkenis met het oerrund wel
betwijfeld. In Nederland zijn Heck-runderen uitgezet in verschillende
natuurterreinen, zoals de Oostvaardersplassen, de Slikken van Flakkee
en het Lauwersmeer.
Gedrag
en gebruik
Paard
Als
we ergens paarden tegenkomen, dan reageren ze en kijken en veelal
komen ze naar ons toe en laten zich aanhalen. Ook als ze niet naar
ons toe komen, houden ze ons in de gaten. Het zijn dieren van de
vlakte en ze lopen en draven veel en kunnen goed springen. Wanneer ze
een bocht maken, zien we dat het lichaam stijf is en niet erg
wendbaar. Bij gevechten bijten ze en slaan ze met hun poten. Ze
foerageren onder normale omstandigheden circa 60% van de dag (14
uur), onder slechte omstandigheden kan dat oplopen tot 80%. Paarden
zijn goed te beleren (denk aan dressuur) en beleren hun veulens. Ze
hebben relatief veel gezichtsexpressie. Ze zijn gevoelig voor stroom
(40 volt kan al te veel zijn). Ze zijn het symbool van kracht,
sierlijkheid en vrijheid.
Paarden worden gebruikt om op te
rijden, om karren en wagens te trekken en om lasten te vervoeren. Ze
worden ook gebruikt als trekkracht bij het bewerken van het land. In
Azië en soms in Europa worden paarden gehouden voor de
melkgift. Ook
worden ze gebruikt bij de dressuur en in het circus om op te rijden
en om hun sprongvermogen. Ze kunnen veel leren, zelfs om te
‘dansen’
op muziek.
Varken
Varkens
zijn nieuwsgierige groepsdieren, die bij nadering naar je toekomen.
Hun gedrag lijkt nog in veel opzichten op het gedrag van hun wilde
voorouders, die in het bos voorkwamen. Hun dag bestaat uit een
afwisseling van wakker zijn en rusten (dommelen en slapen), beide
doen ze ongeveer 12 uur verdeeld in twee perioden, want ze hebben
dagelijks twee actieve perioden en twee rustperioden. Slapend liggen
ze tegen elkaar aan en deels ook op elkaar. Wanneer ze buiten lopen
besteden ze ongeveer 8 uur aan het zoeken naar voedsel, waarvan ze 2
uur wroeten, d.w.z. met de wroetschijf door de aarde heen gaan op
zoek naar zaden, wortels en kleine dieren. Wanneer ze in de stal voer
krijgen, ontstaat er agressie, ze proberen dan zoveel mogelijk voer
te krijgen en jagen elkaar weg.
Ze gaan graag op onderzoek
uit. Als ze in een moderne stal zitten, waar niets te ontdekken valt
(de wanden en vloer zijn vlak) en er niets te scharrelen en jagen
valt, dan gaan ze elkaar als substraat gebruiken en gaan ze
staartbijten en daarna op elkaar jagen. Staartbijten is dus een
vervanging van het onderzoeks- en jachtgedrag van varkens. Ze vinden
het prettig om modderbaden te nemen en zich tegen bomen aan te
schuren. Wilde verwanten hebben in hun biotoop altijd enkele
zoelplaatsen en wrijfbomen. Deze modderbaden hebben een functie bij
de huidverzorging. Varkens kunnen zich namelijk niet overal likken.
Varkens worden als alleseter gebruikt om onbruikbaar
veelsoortig voer om te zetten in vlees. Het dier is van oorsprong een
verwerker van stadsafval en werd gehoed in het bos, later is het een
verwerker van boerderijafval geworden en nu wordt het gevoed met
voedsel van goede kwaliteit. Er is belangstelling voor het varken als
gezelschapsdier. Ze zijn slim, zindelijk en vriendelijk. Een varken
dat in huis wordt gehouden, raakt erg aan mensen
gehecht.
Koe
Wanneer
we in de winter ’s morgens vroeg in een stal komen, staan
alle
koeien rustig te vreten of te herkauwen. Vanuit hun bek stijgt wat
damp op en alleen het zachte geluid van het kauwen is hoorbaar.
Sommige dieren kijken rustig naar je door de kop licht te heffen, ze
reageren niet of nauwelijks. De ogen lijken niet helder naar buiten
te kijken, maar lijken eerder dof naar binnen gericht. Ze gaan gewoon
door met datgene waarmee ze bezig waren. De uiterlijke rust gaat
gepaard met een grote spijsverteringsactiviteit.
In de zomer
kunnen we de kudde in de wei zien, ook daar reageren ze nauwelijks op
onze nadering en we zien dat de dieren lopend grazen of liggen te
herkauwen. Slapend treffen we de dieren zelden aan. Per dag grazen ze
8 – 10 uur en evenveel tijd gebruiken ze om te herkauwen.
Koeien
besteden ongeveer 1 uur per dag aan sociaal gedrag. Ze likken
bijvoorbeeld elkaars huid. Om de rangorde te bevestigen dreigen de
dieren elkaar en dieren die laag in rang staan, gaan opzij voor
dieren die hoger in rang staan. Koeien
worden gebruikt om gras om te zetten in melk en vlees. Vroeger werden
ossen ook gebruikt om lasten te trekken
(ossenwagens).
Vergelijking
Paarden
zijn nieuwsgierige, gevoelige dieren. Ook varkens zijn nieuwsgierig.
Koeien zijn dat veel minder. Paarden houden van draven en lopen.
Varkens houden van wroeten en koeien houden van grazen en herkauwen,
draven kunnen ze niet. Varkens liggen tegen elkaar aan en kennen een
afwisseling van rust en agressie. Sociaal gedrag komt bij koeien
weinig voor.
In hun gedrag lijken paarden op knaagdieren
(nieuwsgierig), varkens op roofdieren (veel onderling sociaal gedrag
en afwisseling van onderlinge rust en agressie), koeien
vertegenwoordigen het meest de
stofwisselingsdieren.
Lichaamskenmerken
Lichaamsbouw
Een
paard is een groot, tamelijk rank dier, dat hoog op zijn
poten staat.
Het lichaam is daardoor relatief ver van de aarde verwijderd. De kop
is via een relatief lange hals verbonden met de romp en steekt hoog
boven de romp uit. De kop is langgerekt, met name de onderkaak is
lang. Er is geen schoft, wel zijn er manen op de nek. Het dier is
vooraan tamelijk licht gebouwd, de romp is evenwichtig. De staart is
lang en bedekt met lang golvend haar. De benen zijn lang, recht en
gestrekt, wat vooral is te zien aan de geringe buiging van de
gewrichten. Aan ieder been zit nog één hoef (de
uitgegroeide nagel
van een teen).
Przewalski paarden - overzicht
grazende Przewalski paarden
Konik of tarpan paarden
Het varken
is een niet al te groot dier, dat
enigszins plomp en rondachtig is gebouwd. Het gewicht is ongeveer 150
kg. Ze zijn roze tot bruin gekleurd. De poten zijn relatief kort en
hebben twee hoeven met twee smalle bijklauwen. De kop gaat (van
buitenaf gezien) zonder een noemenswaardige hals over in de romp,
door de enorme spiermassa valt de nek niet op. De kop zit op
rughoogte. De neus is verbreed tot een beweeglijke schotelvormige
wroetschijf. De staart is kort. Het lichaam is relatief wendbaar,
maar bochten nemen ze niet zo makkelijk, ze gaan min of meer haaks de
bocht om, ongeveer zoals hazen dat doen.
Varken in de wei
Gelukkige varkens
Wilde zwijnen
Koeien
zijn relatief
zwaar gebouwde dieren, die minder hoog op de poten staan dan paarden.
De gewrichten van de poten zijn meer gebogen. Ze lopen op twee
hoeven. De kop is met een korte hals verbonden met de romp en steekt
niet ver boven de ruglijn uit. De schedel is korter dan van het
paard. Met name de stier is vooraan zwaar gebouwd door de schoft.
Opvallend zijn de hoorns, die op de kruin van de kop staan.
Koeien in de wei
Heck runderen
Heck runderen 2
Bij
het paard zien we dat de benen en de schedel lang zijn en dat de kop
hoog boven de ruglijn uit komt. Het varken is min of meer plomp
gebouwd en heeft de kop op rughoogte. Het rund heeft de kop wat lager
dan het paard en op de kop staan hoorns.
Kleur
van de vacht
Om
de vachtkleur te vergelijken moeten we de wilde soortgenoten nemen.
Het Przewalski paard
is licht bruin met een lichtere onderzijde. De
manen zijn donkerder. Rond de bek is een lichtere zone.
Het everzwijn
is egaal donker en stug behaard. De jongen zijn lichter en
gestreept.
Het oerrund
is egaal donker tot licht bruin met een
lichte aalstreep op de rug.
Bij het paard zien we evenals bij
de muis een lichte onderzijde. Bij de wilde zwijnen zijn de jongen
gestreept, een kenmerk dat veel voorkomt bij roofdieren, die gevlekt
of gestreept zijn.
Voedsel
Paarden
eten bij voorkeur kort, relatief hoogwaardig, jong gras dat met de
snijtanden wordt afgebeten. Ook eten ze bladeren, knoppen, vruchten
e.d. Dat voedsel bevat weinig cellulose. Oud gras laten ze staan. In
een paardenwei is er een afwisseling van plekken met kort gras, die
ze bijhouden, en doorgeschoten gras, waar de paarden het gras niet
eten. Toch kan een paard ook overleven op gras van slechte kwaliteit.
Dan verhoogt het dier de opnamesnelheid en laat het gras snel door
zijn spijsverteringskanaal lopen (tot tweemaal de passagesnelheid van
een koe). Hij haalt dan niet veel voeding uit het gras, maar door de
hoge doorloopsnelheid wel voldoende.
Het varken
is een
alleseter, ze eten wortels, bladeren, vruchten, zaden en
paddestoelen. Ook neigen ze naar het eten van vlees: aas,
regenwormen, larven en kleine gewervelde dieren worden gegeten
wanneer ze ze tegen komen.
Omdat runderen
het gras met de tong
afrukken, is het gras dat koeien eten lang en celluloserijk en
energiearm en daardoor laagwaardiger dan het gras dat paarden eten.
Het voer komt eerst in de pens en wordt daarna herkauwd. De
afgebroken plantendelen met de micro-organismen zijn het eigenlijke
voer dat in de eigenlijke maag (de lebmaag) komt en wordt
opgenomen.
Paarden eten relatief hoogwaardiger plantaardig
voer dan koeien. Varkens zijn alleseters en eten ook vlees, hun
voedsel is het makkelijkst verteerbaar.
Spijsverteringskanaal
Het
spijsverteringskanaal van het paard
is ongeveer 30 m lang (15 x de
lichaamslengte). Het belangrijkste verterings- en gistingsorgaan is
de blinde darm met een inhoud van 30 liter, die achter de maag zit.
Het totale volume van het spijsverteringskanaal is 210 liter, waarvan
de maag 9% omvat, de dunne darm 30% en de dikke en blinde darm samen
61%. Doordat de vertering vooral in de blinde darm plaats vindt,
zetten paarden het voedsel minder goed om dan herkauwers. In de
warme, vrij droge uitwerpselen zit nog veel enigszins verteerd voer.
In de vrije natuur poepen de leidende hengsten op hopen die wel een
meter hoog kunnen worden. Hopen van andere hengsten schoppen ze
kapot.
Varkens hebben
een eenvoudig spijsverteringskanaal van
25 m (ca 20 x lichaamslengte) met een eenkamerige maag met een
uitstulping aan de kopse kant. Het volume van het
spijsverteringskanaal is 27 liter, waarvan de maag 29% inneemt, de
dunne darm 33% en de dikke en blinde darm 38%. Het volume is relatief
klein en de maag is relatief belangrijk. De vertering vindt veelal in
de maag plaats. Als ze goed gevoerd worden hebben ze keutels als van
jongvee.
Koeien
hebben een lang spijsverteringskanaal van 50 –
60 meter (ca 30 x de lichaamslengte). Ze hebben vier magen, waarvan
de lebmaag overeenkomt met onze maag. Er zijn drie magen voor
gekomen, uitgroeisels van de slokdarm: de pens van 200 liter, de
netmaag en de boekmaag. Net-, boek- en lebmaag hebben samen een
inhoud van 50 liter. Het totale volume van het spijsverteringskanaal
is 360 liter, waarvan de magen 71% innemen, de dunne darm 18% en de
dikke en blinde darm samen 11%. De vertering vindt al voor de maag
plaats in de pens en door te herkauwen wordt het voedsel in kleinere
stukjes verdeeld.
De spijsvertering is iets van grote
hoeveelheden, zo wordt er meer dan 100 l speeksel per dag
geproduceerd (mens 1 – 2 l, paard 40 l), bij een dieet van
voornamelijk ruwvoer zijn zelfs waarden van 400 liter per dag
vastgesteld. Koeien foerageren circa 8 – 10 uur per dag en
herkauwen even lang. In vergelijking met het paard (14 uur) besteden
ze minder tijd aan grazen, daar staat tegenover dat ze langer bezig
zijn met de verwerking van het voer. De mest houdt het midden tussen
die van het paard en het varken, zowel wat mate van vertering betreft
als vochtigheid. Het is een goede meststof.
|
lengte (m) |
relatieve lengte |
volume (l) |
maag |
dunne darm |
blinde darm |
dikke darm |
speeksel (l) |
paard |
30 |
15 x |
210 |
9 % |
30 % |
16 % |
45 % |
40 |
varken |
25 |
20 x |
27 |
29 % |
34 % |
6 % |
32 % |
15 |
koe |
50 – 60
|
30 x |
360 |
71 % |
18 % |
3 % |
8 % |
> 100
|
Enkele gegevens
over het spijsverteringskanaal van paard, varken en rund (lengte =
lengte spijsverteringskanaal, volume = volume
spijsverteringskanaal)
Runderen
hebben het langste spijsverteringskanaal met het grootste volume, dat
van paarden is het kortst. Het volume is bij varkens het kleinst, wat
samenhangt met de goede verteerbaarheid van hun voedsel. Runderen
verteren het voedsel voor de eigenlijke maag in de pens en paarden
doen dat na de maag in de blinde darm.
Gebit
Het
gebit van paarden
bestaat uit grote
snijtanden boven en onder, die loodrecht op elkaar staan, waarmee ze
het gras afknippen. Daarna ontbreken de hoektanden (hengsten wel
kleine hoektanden) en volgen er grote plooikiezen met ribbels in de
lengte van de kaak. Paarden kauwen hun voedsel zijdelings. De
onderkaak, die overeenkomt met het beweeglijke ledematendeel van de
schedel is zeer groot en massief.
Bij varkens
zijn alle tanden
en kiezen aanwezig. De snijtanden staan naar voren, de hoektanden
(houwers) zijn groot en steken bij het mannetje uit de bek en zijn
naar boven gebogen. De knobbelkiezen zijn weinig gespecialiseerd. De
voorste kiezen zijn net als bij roofdieren zijdelings afgeplat, de
achterste kiezen zijn platte knobbelkiezen. Het verschil met de
hoektanden van roofdieren is dat ze bij het varken wortelloos zijn en
blijven groeien en aan elkaar afslijpen.
In het gebit van de koe
domineren grote plooikiezen, waarin de plooien net als bij het
paard in de lengterichting staan. Snijtanden zijn er alleen in de
onderkaak, in de bovenkaak ontbreken ze. Hoektanden ontbreken, de
lege ruimte in het gebit wordt diastema genoemd. De kauwbeweging is
zijwaarts.
Zintuigen
Paarden
hebben grote ogen die vrij ver naar achteren op de schedel staan. Hun
gezichtsveld is breed. Ze zien goed, ook ’s nachts. Ook
de oren
zijn groot en ze horen goed. Door de oren te richten kunnen paarden
bepalen waar het geluid vandaan komt. Wanneer een paard heeft gezien
waar hij vandaan komt, kan hij ook zonder dat de berijder
aanwijzingen geeft de weg terug vinden. Toen ze vroeger werden
gebruikt als trekkracht voor bijvoorbeeld de melkwagen, wist het
paard precies waar hij moest stoppen.
Varkens
hebben relatief
kleine ogen en tamelijk lange expressieve oren. Gehoor en reuk zijn
buitengewoon goed ontwikkeld. Vallende vruchten vinden ze feilloos op
het gehoor en ook brekende takjes kunnen ze op grote afstand horen.
Met hun reuk kunnen ze voedsel opsporen, zoals eikels, en het wordt
gebruikt door varkens truffels te laten zoeken. In de gevoelige
wroetschijf bevinden zich veel tastzintuigen.
Koeien
kunnen
goed kijken en horen, hoewel ze waarschijnlijk alleen bewegende
voorwerpen zien en onbeweeglijke pas van dichtbij. Vaak is niet
duidelijk dat de dieren iets zien door hun doffe blik. De reuk en
smaak zijn beter ontwikkeld.
orgaan |
paard |
varken |
koe |
hersenen |
1,
5 ‰ |
1,0
‰ |
0,7
‰ |
hart |
7,8
‰ |
3
‰ |
4,3
– 5 ‰ |
longen |
1,2
‰ |
? |
0,7
‰ |
skelet |
20
% |
18
% |
18
% |
Enkele
gegevens
van paard, varken en koe (in % of ‰ van het lichaamsgewicht)
Karakteristiek
Het
paard
Het
paard rank is gebouwd. Hij heeft de kop hoog en een lange nek en hij
heeft lange, gestrekte
ledematen. Hij kan goed draven en springen. Aan de onderzijde is het
wilde paard lichter van kleur. Hij heeft grote zintuigen en reageert
alert. Het belangrijkste verteringsorgaan is de blinde darm, waar het
door de snijtanden afgeknipte relatief hoogwaardige gras wordt
verteerd. Bij het paard zien we een aantal kenmerken die we ook bij
de muis zagen (grote zintuigen, lichte onderzijde, snijtanden, blinde
darm).
Het
varken
Het
varken is plomp gebouwd en egaal donker van kleur. Hij heeft grote
hoektanden en eet als het voor de bek komt een diertje. Het
belangrijkste verteringsorgaan is de maag. Er worden gestreepte
jongen geboren die het lekker vinden om tegen elkaar aan te liggen.
Bij het varken zien we een aantal kenmerken die we ook bij de leeuw
zagen (sociaal gedrag, afwisseling van rust en agressie, hoektanden,
maag, eet vlees).
De
koe
De
koe heeft een massief gebouwd, stijf lichaam met een lichte
aalstreep. Bij het rund zien we grote kiezen, vertering in de pens,
laagwaardig voedsel.
Conclusies
Op
de vorige pagina zijn de hoefdieren als de stofwisseling-ledematen
dieren gekarakteriseerd. Nu
zijn
van de drie groepen hiervan drie vertegenwoordigers vergeleken.
Binnen de stofwisseling-ledematen dieren is:
- Het paard het
zenuw-zintuig dier. We zien hier vergelijkbare kenmerken als bij de
muis. De muis heeft geen lange nek, het paard wel. De lange nek scheidt
het zenuw-zintuig gebied van het stofwisselings-ledematen gebied,
waardoor het paard een zintuigactief dier kan zijn.
- Het varken het hart-long
dier. Hier zijn de kenmerken vergelijkbaar met de leeuw.
- De koe het
stofwisseling-ledematen dier.
Een andere
indeling is dat:
- Het paard de ledematen
heeft gespecialiseerd (draaft veel, loopt op een hoef, lange ledematen)
- De koe de stofwisseling
heeft gespecialiseerd (eet laagwaardig voedsel, lang
spijsverteringskanaal, herkauwer)
- Het varken is in dit
opzicht ongespecialiseerd, de voortplanting is gespecialiseerd met zijn
vele nakomelingen.
Hoe
meer de
stofwisseling is gespecialiseerd hoe meer die naar voren schuift. Bij
het paard is het belangrijkste verteringsorgaan de blinde darm, bij
het varken de maag en bij de koe de pens (een uitgroeisel van de
slokdarm).
kenmerk |
paard |
varken |
koe |
gebit |
snijtanden
|
hoektanden
|
kiezen |
voedsel |
hoogwaardig
plantaardig |
divers
plantaardig, vlees |
laagwaardig
plantaardig |
spijsvertering |
blinde
darm |
maag |
pens,
herkauwen |
gedrag |
wakker |
sociaal,
afwisselend rust en agressie |
ingekeerd
|
lichaam |
kop
hoog |
kop
midden |
kop
iets hoger, hoorns |
gebruik |
rijdier,
lastdier |
afvalverwerker,
gezelschapsdier |
melk
en vlees |
specialisatie |
ledematen
|
voortplanting
|
stofwisseling
|
conclusie |
zenuw-zintuig
dier |
hart-long
dier |
stofwisseling-ledematen
dier |
Enkele
kenmerken van paard,
varken en koe
|
Paard met een veulen
Przewalski paard
Een tarpan paard
Vechtende paarden
Paarden voor de ploeg
Varken met een big
Wild zwijn of everzwijn
Wroetend varken
Wild zwijn op een zoelplaats
Jonge everzwijnen
Sommige mensen houden een varken als huisdier
Een blaarkop koe met een kalf
Koe met hoorns
Stier van het Heckrund
Een grazende koe
Koeien in een melkstal
Skelet van een paard: lange onderkaak, nek en poten
Skelet van een varken: gedrongen lichaam
Skelet van een rund: massief lichaam
Schedel van een paard
Schedel van een varken
De hoektanden van een mannetje van een wild zwijn
Schedel van een koe
De hoef van een paard
|