Geitachtigen:
gems, geit, schaap en muskusos
In
de familie van de geitachtigen vinden we niet alleen geiten en
schapen. Ook dieren als de gems en de muskusos horen erbij, evenals
de bosgemzen, de goral en de sneeuwgeit. De familie is verdeeld in
drie groepen. De eerste groep omvat de geiten en schapen, de tweede
de gems, de bosgems, de sneeuwgeit en de goral en de derde bestaat
uit de takin en de muskusos. Op deze pagina zullen we eerst naar de
gedomesticeerde geit en schaap kijken en daarna naar de familie als
geheel.
Geitachtigen zijn compact gebouwde niet zo grote
hoefdieren met sterke poten. De hoeven zijn geschikt om in steil,
ruig terrein goede grip te hebben. Ze komen vooral in het gebergte en
in polaire streken in Eurazië voor. Sommige soorten leven in
Afrika
of Amerika. Beide geslachten hebben hoorns. Bij geiten en schapen is
er geslachtsdimorfisme (beide geslachten wijken sterk van elkaar af,
bijvoorbeeld in grootte, kleur of hoorns). Het lichaam en de hoorns
van de bokken en rammen zijn veel groter dan die van de geiten en
ooien. Bij de andere soorten is er weinig verschil.
Schaap
en geit als huisdier
Schaap
Gedrag
Schapen
die in een weiland, op een dijk of op de heide lopen lijken van veraf
bewegende bolletjes wol, die vredig grazen en zich langzaam
voortbewegen. Op de heide is er een herder bij met een hond en worden
ze bij elkaar gehouden. Op grasland gaan ze hun eigen weg, ook daar
zoeken ze elkaar vaak op. Ze reageren niet erg wanneer men ze nadert.
Ze grazen of herkauwen gewoon door, kijken hooguit even op. Komt men
te dichtbij dan springen ze op en maken zich al blatend uit de weg.
Ze reageren dan schrikachtig.
Schapen kunnen het hele jaar
buiten zijn. Wind en regen deren hen niet. Ze stellen niet veel eisen
aan hun omgeving.
Ze bijten het gras kort af en houden dat
kort en zo selecteren ze het meest voedzame van het slecht
verteerbare gras. Op plaatsen andere dieren het moeilijk hebben om te
overleven kunnen schapen nog voldoende voedsel vergaren.
Schapen
worden gehouden voor de wol en het vlees, sommige soorten voor de
melk. Deze dieren stellen hogere eisen aan het voer. In het
heide-potstalsysteem van de zandgronden werden schapen gehouden voor
de mest, die de akkers vruchtbaar maakte.
Lichaamskenmerken
Schapen
zijn witte enigszins gedrongen, niet al te grote dieren. Het gewicht
is circa 70 kilo. Ze zijn krullerig behaard met een dichte vacht. Ze
hebben een afgerond lichaam met vrij korte poten, waardoor het
lichaam dicht bij de grond is. De rug is min of meer recht en de kop
zit op een korte nek. De kop komt iets boven de ruglijn uit en is
enigszins gedrongen en niet lang. De neus lijkt stomp. Het melkschaap
staat wat hoger op de poten en is wat slanker gebouwd dan het
vleesschaap.
Behalve het Drents heideschaap hebben Nederlandse
schapen geen hoorns. Die van het heideschaap zijn dik. Ze staan naar
achteren en opzij en maken een inwikkelende beweging, de
groeirichting is naar opzij en de wikkels gaan naar
achteren.
Geit
Gedrag
Als
men geiten tegen komt, ziet men wat anders. Kom je in de buurt, dan
hebben ze je al snel in de gaten. Vaak komen ze naar je toe en willen
je likken of aangehaald worden. Ze dringen zich op en hebben de
neiging achter je aan te komen. Ze schrikken niet en lopen niet weg.
Het zijn nieuwsgierige dieren. Ze zijn op zoek naar eten en knabbelen
aan je jas of aan je rugzak. Een geit achter een raster ziet vaak
kans om uit te breken. Ze mekkeren.
Geiten hebben een voorkeur
voor bergachtig gebied, waar ze kunnen klimmen, iets wat ze veel
doen. Denk maar aan dwerggeiten in de kinderboerderij, die altijd op
een kist of een boomstronk willen klimmen.
Geiten selecteren
hun voedsel en als ze de keuze hebben knabbelen ze meer aan bladeren
en knoppen dan dat ze grazen. Ze strekken hun nek en lichaam en gaan
ook op hun achterpoten staan om hoog in struiken bladeren te kunnen
pakken. Dwerggeiten klimmen zelfs in bomen. Geiten lopen en grazen
veelal alleen.
In onze streken stellen deze dieren nogal wat
eisen aan hun omgeving: relatief goed voedsel, geen kou en regen.
Wanneer het gaat regenen, dan breken ze overal doorheen om maar naar
binnen te kunnen. Hun geluid is een hoog
mekkeren.
Lichaamskenmerken
Geiten
zijn slanke dieren met een sprekende kop op een relatief lange hals.
Ze hebben relatief lange poten. De voorhand is licht gebouwd, de
achterhand met het uier zwaarder. De kop is langer dan van het
schaap, maar wordt niet zo smal als van een gazelle. Aan de kin hangt
een sik. Het korte staartje staat rechtop. Een schaap en geit wegen
beide ongeveer 70 kilo. Een geit is wat hoger en langer dan een
schaap.
De kantige hoorns lopen rechter omhoog dan bij het
schaap en zijn naar achteren gebogen.
Karakteristiek
Geiten
en schapen lijken op elkaar en toch zijn ze anders. Geiten zijn
nieuwsgierig en inventief, schapen veel minder. Geiten selecteren hun
voedsel meer dan schapen. Geiten zijn lichter gebouwd met langer
poten dan schapen. De hoorns van geiten staan rechter op dan van
schapen. Geiten hebben een hekel aan water en klimmen graag. Geiten
mekkeren, schapen blaten.
De
geit is het nieuwsgierige zintuigactievere dier en het
schaap het meer ingekeerde stofwisselingsactievere dier.
De
wilde geiten
Zoals
gezegd vallen de geitachtigen in drie groepen uiteen. Deze groepen
zullen met elkaar worden vergeleken. Op de afbeeldingen zullen ook de
onbekendere soorten staan, bij de bespreking beperk ik me tot enkele
bekende vertegenwoordigers: de gems (gemsachtigen), de steenbok, het
wilde schaap (geiten en schapen) en de muskusos (muskusosachtigen).
De gemsachtigen hebben korte, scherpe hoorns die recht op de
schedel staan. De muskusosachtigen hebben dikke, massieve, naar opzij
buigende hoorns. De schapen en geiten hebben de grootste en best
ontwikkelde hoorns. Die van de geiten staan meer recht op en die van
de schapen buigen meer opzij. De hoorns van de bokken zijn groter dan
van de geiten. De grootste hoorns hebben de Argali Marco Polo schapen
met een maximale lengte van 170 cm.
Het
wilde schaap
Wilde
schapen komen voor op de weiden in de bergen. Afhankelijk van de
auteur worden 1 - 6 soorten onderscheiden met meer dan 30
geografische rassen, die elkaar op verschillende plekken overlappen.
De rassen variëren in schofthoogte van 60 tot 125 cm en in
gewicht
van 30 tot 200 kg. Ook lengte en gewicht van de hoorns
variëren
sterk: van 50 tot 170 cm en van 5 tot 25 kg. Wilde schapen hebben
langere poten dan de gedomesticeerde soorten.
Wilde schapen
komen voor vanaf Zuid-Europa via Azië tot in Noord-Amerika.
Voorbeelden zijn de Europese moeflon (70 cm hoog, 50 kg zwaar), het
steppenschap (90 cm, 90 kg) uit Voor-Azië, het Marco
Poloschaap (125
cm hoog en 180 kg zwaar, het grootste schaap) uit
Centraal-Azië en
het Amerikaanse dikhoornschaap (110 cm, 125 kg). De grootste dieren
komen voor in Centraal-Azië, vandaar worden ze naar het westen
en
naar het oosten kleiner. In Europa komen de kleinse schapen voor. Hoe
groter het dier, hoe groter de hoorn en hoe meer de hoorn
inwikkelt.
De verspreiding
van schapen
Grootte en
gestalte van drie schapenrassen: 1. Transkaukasisch schaap, 2.
Turkmenisch schaap, 3. Altai-argali schaap
Moeflon
De
moeflon komt voor op Corsica en Sardinië en is voor de jacht
noordelijk van de Alpen ingevoerd. In Nederland komt hij voor op de
Hoge Veluwe. Het is een slank bruin dier met een witte onderzijde. De
poten zijn wit-zwart gekleurd. De hals en poten zijn langer dan bij
het gedomesticeerde schaap. De gebogen hoorns lopen naar opzij en
naar achteren. De hoorns groeien tot het vierde jaar sterk, daarna
neemt de groei af tot in het negende jaar de maximale grootte is
bereikt. Op de hoorns is te zien welk deel in een jaar is gegroeid.
Hun voedsel bestaat uit gras, kruiden, jonge bladeren, vruchten en
bast.
Marco
Poloschaap
Het
Marco Poloschaap is een groot en gedrongen dier met een krachtige
gestalte en met manen op de hals en borst en enorme, spiraalsgewijs
naar buiten staande hoorns, die tot 1,70 meter lang kunnen worden
(langs de kromming gemeten). Aan de basis raken de hoorns elkaar,
zodat ze praktische de gehele schedelbasis bedekken. Het dier leeft
tot een hoogte van 6000 meter.
Hoornvormen
van verschillende schapenrassen
Steenbok
en andere geiten
Steenbokken
en geiten zijn dieren van het hooggebergte. Ze hebben daarom geen
samenhangend verspreidingsgebied. Ze komen voor in Europa,
Noord-Afrika en Azië. Ieder gebergte heeft zijn eigen
(onder)soort
met zijn eigen hoornvorm. Afhankelijk van de auteur worden 1 - 6
soorten onderscheiden met een groot aantal ondersoorten. Ze zijn alle
onderling kruisbaar. Het voedsel bestaat uit gras, kruiden en jonge
loten van struiken en bomen.
Wilde
geit of bezoargeit
De
huisgeit stamt af van de bezoargeit uit Griekenland en
West-Azië. De
wilde geit heeft een krachtig gebouwd lijf met sterke ledematen en
brede hoeven. Deze geit heeft een grijze vacht waarover bij de
schouder en op de rug zwarte strepen lopen, op de onderzijde is een
smalle strook wit gekleurd. De poten zijn zwart-wit. Hij is 70 - 90
cm hoog en weegt 40 – 90 kg, maar kan in sommige gebieden
aanmerkelijk groter en zwaarder worden. De kop zit relatief hoog
(iets hoger dan bij de steenbok) en hij heeft een kinbaard. De hoorns
van de bokken (tot 1,30 m lang) zijn glad en hebben een scherpe kant
aan de voorkant en lopen omhoog en naar achteren. Ze lopen vrij recht
naar achteren en wijken daarna uiteen. De hoorns van de geiten zijn
korter (tot 30 cm).
Steenbok
De
steenbok heeft een meer gedrongen gestalte dan de wilde geit. Het
dier is bruin, is (afhankelijk van de regio) 65 - 100 cm hoog en
weegt 40 - 120 kg. Geiten zijn veel kleiner. Bokken dragen een sik.
De hoorns hebben ribbels en lopen gelijdelijk schuin weg en buigen
minder ver terug dan bij de bezoargeit. Ze komen voor op alpenweiden
en rotsachtig terrein in het hooggebergte. Steenbokken selecteren het
beste voedsel en gaan in de zomer met de verdwijnende sneeuwgrens mee
omhoog. Ze bewegen langs steile hellingen en kunnen uitstekend
klimmen en springen.
Muskusos
Een
muskusos is geen os, daarentegen is het een groot schaap. De ♀
hebben geen muskusklieren, de ♂
wel. Ze komen voor op de toendra in het noorden van Canada en op
Groenland en zijn ingevoerd op Spitsbergen en in Noorwegen
(Dovrefjell). Daar is het dier makkelijk te benaderen en te
bekijken.
Het is een
gedrongen dier, dat er imposant uitziet
door de dikke vacht en de wijd uitstaande hoorns. De kop hangt laag
en ze hebben een hoge schoft. Muskusossen zijn ongeveer 1,40 meter
hoog en wegen circa 400 kg. Hun omvang is groter dan hun gewicht doet
vermoeden door de dikke vacht. De haren op de rug zijn 15 cm lang en
op de buik zijn ze tot 90 cm lang. Aan de hals hebben ze lange manen.
Dit alles geeft ze niet alleen een veel grotere omvang dan ze hebben,
maar zorgt ook voor een bijzonder goede isolatie.
De vacht is
(donker)bruin met wittige benen, ook de neus is wit. Op de kop zitten
hoorns. Deze buigen sterk naar buiten en gaan omlaag en buigen dan
weer iets naar binnen. Aan de basis hebben de hoorns 10 cm dikke
beenplaten gevormd. Deze pantseren het voorhoofd en zijn zo hard dat
een geweerkogel er niet doorheen komt.
Muskusossen
komen voor
in gebieden waar veel sneeuw ligt en het maandenlang donker is. In de
winter laten ze zich groepsgewijs insneeuwen. In de zomer mogen ze
graag door plassen waden. Opvallend is dat het dier goed kan
klimmen.
Ze eten gras,
dwergstruikvegetatie (heide, wilg), mos
en korstmos. Ze bewegen traag en het zijn vriendelijke dieren, die
pas agressie vertonen wanneer men te dicht in de buurt komt of
wanneer ze worden aangeraakt.
Wanneer ze
worden bedreigd door
een roofdier vluchten ze niet, maar gaan de volwassen dieren in een
kring staan met hun koppen met hoorns naar buiten gericht, de jonge
dieren staan in de kring. Af en toe doet een dier een uitval en kan
dan de aanvaller op de hoorns nemen, daarna wordt het dier op de
grond gesmeten en wordt geprobeerd het te vertrappen. Het dier gaat
wanneer de uitval is mislukt ruggelings terug in de kring. Door dit
gedrag is het dier voor de mens een makkelijke prooi. Door
walvisvaarders en poolvorsers is hij sterk bejaagd geweest.
Muskusossen op een
rij, die zich verdedigen.
Gems
De
gems komt voor in het hooggebergte in Europa en West-Azië, met
name
op alpenweiden en rotsachtig terrein boven de boomgrens. In strenge
winters trekken ze naar beneden. Het is een vrij slank, gracieus
dier, dat 75 cm hoog is en 40 kg weegt. Het dier is in de winter aan
de bovenzijde zwart en in de zomer bruin, de onderkant is wit. De kop
zit hoog en is duidelijk zwart-wit getekend. De ogen zijn groot. Een
baard en manen komen niet voor, maar de haren langs de ruggengraat op
de hals en de rug kunnen rechtop worden gezet.
De hoorns zijn
kort, staan parallel en zijn naar boven gericht. Aan het eind buigen
ze naar achteren. Bij de geit zijn de hoorns slanker en langer dan
bij de bok.
Het voedsel
bestaat uit grassen, kruiden, bladeren
en opslag van bomen. In de zomer zijn ze tamelijk kieskeurig, ze eten
dan knoppen en jonge scheuten.
Het is een
buitengewoon
behendig dier, het klimt en springt bijzonder goed. Hij loopt over
smalle richels en springt van steile hellingen af. Onderling kunnen
de dieren zeer agressief zijn. De alarmroep is een hoog fluiten. Ze
mekkeren als een geit.
Karakteristiek
Gemzen
en steenbokken zijn dieren van steile hellingen in het gebergte.
Schapen en muskusossen zijn dieren van de vlakte. Van de eerste twee
is de gems het dier dat slank is gebouwd en behendig is. De hoorns
staan rechtop en zijn klein. De vacht is bovenop donker en onderop
wit en de kop is getekend. Het is een alert dier en het heeft grote
ogen. Evenals de geit springt het goed. De muskusos is het meest
compacte en het grootste dier. Hij leeft een deel van het jaar in het
donker en zit in een dichte vacht. Hij leeft van laagwaardig voedsel.
De hoorns zijn op de kop tot een plaat geworden en gaan sterk naar
opzij. De steenbokken en schapen vormen de middengroep.
Conclusies
- De
gems is het zenuw-zintuigdier (rechte hoorns, klein, slanke bouw, kop
hoog, koptekening, selecteert voedsel, behendig).
- De muskusos is het
stofwisseling-ledematendier (opzij gebogen hoorns, groot, massief
dier, kop laag, witte sokken, eet laagwaardig voedsel).
- De geiten en
schapen vormen de middengroep (groot verschil tussen rammen en bokken
enerzijds en ooien en geiten anderzijds). De schapen zijn massiever
en meer ingekeerd en de geiten zijn slanker en nieuwsgieriger. Geiten
selecteren hun voedsel meer. De hoorns van geiten gaan meer omhoog en
die van de wilde schapen gaan meer opzij. De geit is een goede
springer. De geit is van de twee het hart-dier, het schaap is het
long-dier.
Skelet
van een schaap en een geit
|
Een schaap
Een
schaapskudde
Een ram met geribbelde, gedraaide hoorns
Geiten
Een geitenbok: rechte en daarna opzij staande hoorns
Een geit vindt altijd een gaatje om uit te breken
Een wild schap, de moeflon, ook op de Hoge Veluwe te zien
Een Turkmenisch schaap
Een Marco Polo (Pamir argali) schaap, 2 x zo groot als een moefon
schaap (helaas een opgezet exemplaar)
De hoorns van een Marco Polo schaap
Een wilde geit, of bezoargeit
Een Alpensteenbok
Een Syrische steenbok
Twee steenbokken in de aanval
Vechtende steenbokken, de hoorns in elkaar
Een muskusos, een dikke vacht en opzij staande hoorns
Een takin (verwant aan de muskusos)
Een gems (bok)
De geit van de gems is bruin
Een sneeuwgeit (verwant aan de gems)
|