Zoogdieren
Inleiding
Er zijn
veel zoogdieren in onze omgeving. In tegenstelling tot vogels maken ze
nauwelijks geluid, zijn ze vaak in de schemering en ’s nachts
actief en overdag
niet zichtbaar en zijn ze grijs en bruinig, zodat ze nauwelijks
opvallen. Een
urenlange boswandeling levert meestal geen enkele waarneming op van een
zoogdier. Soms horen we geruis als een muis door de vegetatie schiet,
soms
loopt er een egel voor ons weg, een enkele keer zien we een ree of een
vos.
De vissen waren een met het water, vogels zijn een met de lucht,
zoogdieren
zijn een met het land. Ze hebben zich aan allerlei terreintypen
aangepast. Door
hun onder de romp staande ledematen tillen ze het lichaam op van de
aarde. Ze
zijn daardoor minder aan de aardoppervlakte gekluisterd, zoals de
amfibieën en
reptielen, die zich er nauwelijks van kunnen verheffen. Tegelijk zijn
zoogdieren
er niet van opgestegen zoals de vogels. Ze maken gebruik van de vaste
aarde.
Zoogdieren laten een grote vormenrijkdom zien: vleermuizen en
walvissen,
ijsberen en spitsmuizen, kangoeroes en runderen zijn allemaal
zoogdieren.
Het gedrag en de sociale verhoudingen zijn complexer dan bij vogels en
de
andere gewervelde dieren. Er zijn solitair levende soorten
(katachtigen), bij
andere soorten is er paarvorming voor het leven (marterachtigen), er
leven
soorten in groepen of roedels van een of meer mannetjes met veel
wijfjes en jonge
dieren (hondachtigen, leeuwen). Bij veel dieren is er rangorde, bij
honden zijn
er het alfa-mannetje en het beta-mannetje, ook runderen kennen
rangorde. De
rangorde kan er voortdurend zijn of alleen in het paarseizoen. Er zijn
soorten
met en soorten zonder territorium en een territorium kan tijdelijk zijn.
Allerlei zoogdieren voeden hun jongen op en beleren ze. Een voorbeeld:
jachtluipaarden leren hun jongen om te jagen en geven ze steeds meer te
doen
bij de jacht, ze leren ze de mogelijkheden van het terrein en de
gevaren van
vijanden en hoe die te ontlopen.
Er zijn grote verschillen in lichaamsgrootte. De grootste zoogdieren
leven
in het water, de blauwe vinvis is met 30 meter en 180 ton het grootste
zoogdier en
ook het grootste gewervelde dier. Het zwaarste dier op het land is de
Afrikaanse olifant van 3 tot 5 ton, er is wel eens een stier geschoten
van 12
ton. De kleinste zoogdieren zijn de wimperspitsmuis (1,2 –
2,7 gram) en de
hommelvleermuis (1,5 – 3 gram
en 3 cm
lang). De wimperspitsmuis is zo klein dat hij door gangen van
regenwormen kan
kruipen.
Wimperspitsmuis
Blauwe vinvis
Verscheidenheid
aan staarten en gebruik
(onderaan van links naar rechts): een springmuis (tegenwicht en
balans), een
aap (beweging en hangen), een hert (alarm), een kangoeroe (tegenwicht),
een
vliegende eekhoorn (roer), (bovenaan): een narwal (propeller)
Omgeving
Zoogdieren zijn thuis op de aarde en gebruiken die en alles wat er
aanwezig
is op veelvuldige wijze. Ze komen overal voor: onder de grond (mol,
spitsmuis),
op de vlakte (paard), in het bos (tapir), op de overgang van water en
land
(otter, bever), in zoutwater (dolfijn, walvis), in zoetwater (zeekoe),
in de
vegetatie (muizen), in bomen (eekhoorn, boommarter), op rotsen
(steenbok), op
de sneeuw (poolvos, ijsbeer) en in de lucht (vleermuis). Er zijn er die
een
bepaalde omgeving wensen (steenbok) en er zijn er die in verschillende
omgevingen voorkomen (luipaard); er zijn specialisten (miereneter) en
opportunisten
(wasbeer).
Lichaamsbouw
– algemeen
Het lichaam bestaat uit een romp met poten, een duidelijk afgescheiden
kop en
een staart. De nek is verschillend lang, maar telt bij alle zoogdieren
(ook de
giraffe) 7 wervels. De kop is volledig uitgevormd, er zijn oorschelpen
en een
sterk gevormde neus.
De poten zijn organisch aan de onderzijde met de romp verbonden en zijn
niet
als het ware aan de zijkant aangeplakt zoals bij reptielen. De romp
hangt
tussen de poten en rust niet op de aarde. De kop wordt omhoog gehouden
met de
nek. Beide kosten energie. De staart verschilt van de romp en is geen
langzaam
dunner wordende voortzetting van het lichaam zoals bij reptielen. Een
driedeling van het lichaam in kop, romp en staart is zichtbaar.
Het lichaam is zijdelings afgeplat, net als bij vissen en i.t.t.
amfibieën en
reptielen, die overwegend horizontaal afgeplat zijn.
Zoogdieren zijn behaard en de haren vormen een dichte isolerende pels.
Zoogdieren zweten via de bek, de neus en de voetzolen, alleen de hogere
apen
kunnen via de huid zweten. In de huid zitten ook talg- en geurklieren,
waarmee
de dieren langs bomen, struiken en dergelijke strijken om hun
aanwezigheid aan
te geven. Sommige soorten hebben sterk vergrote geurklieren op de kop
of bij de
anus.
Zoogdieren kunnen hun stemming uitdrukken met hun lichaamshouding, via
geluid
en ook via hun gezichtsuitdrukking (vogels doen dat via geluid en
lichaamshouding, reptielen via de lichaamshouding).
Zintuigen
De reuk is bij veel zoogdieren het best ontwikkelde zintuig. Ze ruiken
veel
beter dan de mens en ze worden door die sterke zintuigindrukken direct
tot
activiteit aangezet. Reuk speelt ook een belangrijke rol bij sociaal
gedrag,
bijvoorbeeld geursporen om territoria af te zetten en reuk bij het
voortplantingsproces. Zicht en gehoor zijn belangrijk. Veel zoogdieren
nemen
vooral bewegingen waar en sommige soorten kunnen kleuren waarnemen.
Hersenen
De hersenen zijn groot. Met name de cortex van de grote hersenen is
groot
en ligt over de overige delen van de hersenen heen, behalve de kleine
hersenen,
die eveneens groot zijn. De cortex is ingestulpt, waardoor de
oppervlakte sterk
is toegenomen. De cortex dient voor de coördinatie van
waarnemingen. De grote
hersenen kunnen zo uitgroeien doordat de dieren een tijd gezoogd en
opgevoed
worden (zie Verhulst, 1999). De mogelijkheid om te leren die hieraan is
gekoppeld is duidelijk groter dan bij de andere diergroepen.
Leerprocessen
vinden met name in de jeugd plaats, daarna neemt de mogelijkheid om te
leren
af. Ook de kleine hersenen zijn vergroot, dit hangt samen met de
toegenomen
complexiteit van spierbewegingen en de toename van te integreren
zintuiglijke
waarnemingen.
Ademhaling
De ademhaling gaat via de longen en voor een heel klein deel via de
huid.
Er vindt borstademhaling plaats via de ribben en buikademhaling via het
middenrif. Bij dieren die lopen is de ademhalingsfrequentie gekoppeld
aan de
bewegingen van de benen. Zij kunnen daarvan niet onafhankelijk
ademhalen. Dit
betekent dat zij voorkeuren hebben voor bepaalde tempos die gekoppeld
zijn aan
ademhalingsfrequenties. Doordat de luchtweg en het
spijsverteringskanaal elkaar
kruisen is het strottenhoofd ontstaan, waardoor zoogdieren geluid
kunnen maken.
Bloedsomloop
Evenals vogels zijn zoogdieren warmbloedig, de temperatuur ligt echter
bij
zo’n 37°C minder hoog. De
bloedsomloop is dubbel en volledig gescheiden, zie bij vogels.
Zoogdieren
hebben kernloze rode bloedlichaampjes, waardoor het bloed meer O2 kan
opnemen en aan de weefsels kan afgeven.
Spijsvertering en
voedsel
Er is veel variatie in de voedselkeuze. Sommige dieren hebben een
voorkeur voor
een bepaald soort voedsel, zoals miereneter, egel (insecten), leeuw
(vlees),
wezel (bloed), hamster (zaden), ree (bladeren) of rund (gras). Er zijn
carnivoren (vlees-, vis- en aaseters), herbivoren (planteneters) en
omnivoren
(dieren die alles eten). Binnen alle families en subfamilies van de
zoogdieren
geldt dat hoe groter het dier, hoe meer plantaardig voedsel wordt
gegeten en
hoe moeilijker verteerbaar het plantaardig voedsel is. De reeks is:
bloed,
spieren, ingewanden, aas, fruit, bladeren, gras, bast, hout. Dieren die
laagwaardig plantenmateriaal eten hebben de grootste lichamen. Het
spijsverteringskanaal
verschilt aanzienlijk en is aan het voedsel aangepast.
Links het
spijsverteringskanaal van de zaadetende hamster. In het midden het
korte kanaal van de vleesetende kat met een eenvoudige dikke darm en
rechts het lange kanaal met een grote blinde darm van een herbivoor,
die geen herkauwer is.
Het gebit is onderverdeeld in tanden, hoektanden en kiezen. Veel
soorten
hebben gespecialiseerde tanden en kiezen, de hoektanden zijn soms
gereduceerd
of verdwenen (diastema) of extra groot. Vleeseters hebben knipkiezen en
kleine,
scherpe tanden en lange hoektanden, knaagdieren hebben grote snijtanden
en
kleinere kiezen, herkauwers hebben grote maalkiezen en nauwelijks
tanden. Zie de afbeeldingen op de pagina muis
- leeuw - koe.
De
wangen zijn gespierd om te kunnen zuigen (melk van de moeder).
De
maag is
bij verschillende soorten verschillend gevormd (eenvoudig (vleeseters),
pens
(herkauwers) en meerkamerigheid (nijlpaard)) en de blinde darm speelt
bij
sommige planteneters (paard, konijn) die geen pens hebben een
belangrijke rol
bij de vertering. De lange dunne darm is onderverdeeld in de
twaalfvingerige
darm (duodenum), de nuchtere darm (jejunum) en de kronkeldarm (ileum).
De lengte van het
spijsverteringskanaal varieert tussen 2 en 8 x de lichaamslengte, maar
kan veel
langer zijn (tot 25 x bij herkauwers). Er is specialisatie bij
verschillende
soorten, die samenhangt met het voedsel dat wordt gegeten. Opvallend is
de driedeling
die steeds terugkomt (gebit, darm, dunne darm).
Voortplanting
De bevruchting en de erop volgende ontwikkeling vinden geheel in het
lichaam plaats. Na een kennismakingsperiode (balts, bronst) is er een
paring en
een inwendige bevruchting. De bevruchte eicel nestelt zich in de
baarmoederwand
en is dan geheel door moederlijk weefsel omgeven. De ontwikkeling van
het
embryo is onafhankelijk van de omgeving. Na de geboorte wordt het jong
door de
moeder gezoogd. De jongen worden lange tijd door de ouders verzorgd en
beschermd, er is een kortere of langere opvoedings- en leertijd. De
moeder kan
zich tijdens de zwangerschap verplaatsen.
Voortbeweging
De voortbeweging vindt plaats met de vier poten die onder het lichaam
staan. Er is een duidelijke ruimte tussen het lichaam en de aarde door
de lange
en min of meer recht staande poten. Zoogdieren die gaan liggen kunnen
niet
zoals reptielen eenvoudig hun lijf laten zakken, ze moeten hun poten
naast zich
neer leggen of onder het lichaam vouwen.
Er zijn veel specialisaties van de ledematen. Er zijn graafpoten (mol),
poten
om te grijpen (apen), poten om mee te klimmen (steenbok), poten om
langdurig
mee te rennen (wolf), poten om snel te rennen (jachtluipaard), poten om
te
lopen (paard), poten om te springen (kangoeroe, woestijnrat), poten om
in bomen
te klimmen (eekhoorn), poten om aan te hangen (luiaard), om het zweven
(vliegende eekhoorn), om mee te vliegen (vleermuizen), om mee te
zwemmen
(zeehonden en dolfijnen), etc.
Verscheidenheid
aan pootvormen bij
zoogdieren. Van links naar rechts: mens, dolfijn, vleermuis, olifant
(frontaal
en opzij), paard (opzij en frontaal), onevenhoevige, tweetenige
evenhoevige,
viertenige evenhoevige
Conclusie
- Zoogdieren verschillen in de volgende opzichten van
vogels:
- Het
lichaam rust op 4 poten en is vrij van de aarde.
- De
poten laten veel variaties en specialisaties zien.
- Er
is een kop op een nek, een romp en een apart gevormde staart.
- De
huid is behaard en heeft geurklieren.
- Er
is een grote vormenrijkdom.
- De
hersenen zijn groot (met name de grote hersenen).
- Er
is een lange leertijd en er is veel sociaal gedrag.
- De
temperatuur is minder hoog.
- De
bloedsomloop is efficiënter door de kernloze bloedlichaampjes.
- Er
is specialisatie van de spijsvertering en differentiatie van het
spijsverteringskanaal en het gebit.
- De bevruchting en de embryonale ontwikkeling zijn
inwendig en onafhankelijk van de omgeving.
|
Een dromedaris heeft de poten onder de romp
Skelet van een
paard. De ledematen staan
onder het lichaam en zijn lang;
een paard kan goed lopen. De kop steekt boven de rug uit en is van
de romp
gescheiden door een lange nek. De
borstkas is groot. De staart is geen voortzetting van de romp.
Het skelet van een blauwe vinvis
Een wimperspitsmuis
Een dolfijn, bewoner van de zoute zee
De luipaard, komt voor in verschillende omgevingen
Een leeuw heeft veel gezichtsexpressie
Hersenen: de grote en de kleine hersenen zijn groot
Het hart van een zoogdier
Het spijsverteringskanaal van een antilope, een dik-dik. Opvallend zijn
de grote maag met de pens en het lange darmkanaal.
Het dramkanaal van het omnivore varken
Zogende biggen
Een eekhoorn gebruitk zijn voorpoten als handen om voedsel vast te
pakken
De poten van de luiaard zijn er speciaal voor om aan te hangen
|